Het fenomeen kloosters

Hoe zijn kloosters ontstaan

Het begint in de 3e eeuw wanneer Christelijke vluchtelingen in de woestijn samenkomen om aan de vervolgingen van de Romeinen te ontsnappen. Als het Christendom in de 4e eeuw een legale godsdienst wordt stoppen de vervolgingen. Maar toch blijven de gevormde gemeenschappen in de woestijn bestaan. Deze groep Christenen veelal jonge mannen, zien de eenzame woestijn als een uitstekende plek om te bidden en te mediteren. Ze zoeken elkaar vaak op en zo ontstaat er na enige tijd een zekere structuur in het samenleven. Deze levenswijze vormt de basis voor het latere kloosterleven.

De drie belangrijke kloostervaders:

In de loop van de 4e eeuw ontstaan er steeds meer kloostergemeenschappen maar er is een behoorlijke wildgroei met elke gemeenschap z’n eigen regels. In het jaar 529 brengt Benedictus van Nursia hier verandering in. Je kunt Benedictus zien als de oervader van het kloosterleven. Hij maakt regels voor de dagindeling, het getijdengebed, voor voeding en kleding en de ontvangst van gasten, waarbij de nadruk ligt op bidden en werken (Ora et Labora).

Een andere kloosterregel, die van Augustinus, ontstaat 600 jaar later in de 11e eeuw. Binnen het Christendom ontstaat in die tijd een nieuw kerkelijk systeem met bisdommen. De kerkelijke ambtenaren die de bisschop ondersteunen noemen zich kanunniken. Kanunniken kunnen we verdelen in seculieren, die niet in een kloostergemeenschap samenleven, en in regulieren die wel in een kloostergemeenschap leven.

De laatste van de drie kerkvaders is Franciscus. Hij sticht een orde met een armoede-ideaal vroeg in de 13e eeuw. Zijn volgelingen heten minderbroeders. De vrouwelijke tak van deze orde noemt men Clarissen. Dit zijn dan de eerste en de tweede orde. Kort voor zijn dood schrijft Franciscus een derde orde voor leken die wel in een klooster willen samenleven, maar niet de eeuwige geloften willen afleggen. Deze derde groep kloosterlingen noemt men tertiarissen. Qua uiterlijk en levenswijzen zijn ze voor een buitenstaander amper van de andere orden te onderscheiden.