Het klooster van de Oude Nonnen

Het klooster van de Oude Nonnen is weliswaar het eerste klooster dat in Amsterdam in 1389 is gesticht, maar dat is niet de reden waarom dit het klooster van de Oude Nonnen heet. De juiste naam is, schrik niet; Convent ende Godtshuuse van Sint Mariënvelde ten Nyen Lichte, Canonissen Regularissen der oerden van Sint Augustijn.

Het is een hele mond vol, maar het komt hierop neer dat zij een klooster van Reguliere Kanunnikessen vormen in de orde van Augustinus. Maar deze lange naam ontstaat pas in 1393 als zij als Zusters van het Gemeene Leven overgaan van een Lekenorde naar een Reguliere orde. Het zijn dan niet langere zusters, maar worden nu nonnen genoemd. De toch wel vreemde aanduiding Oude Nonnen krijgen ze pas een kleine dertig jaar later in 1422. In dat jaar gaat het naastliggende vrouwenklooster ook over naar de orde van Augustinus. Om te voorkomen dat er verwarring ontstaat worden de beide kloosters in de volksmond de Oude en de Nieuwe Nonnen genoemd. En niet alleen in de volksmond, ook in officiële documenten en oorkonden spreekt men van Oude en Nieuwe Nonnen.

Als ze zich als zusters zich in 1389 gaan vestigen in hun huis, waar de Oudezijds Achterburgwal en Grimburgwal samenkomen. Deze beide burgwallen vormden in die tijd de zuidelijke stadsgrens. Ons klooster ligt dus feitelijk buiten Amsterdam en dat duurt tot 1425 als de Kloveniersburgwal wordt gegraven en aansluit op de Binnen Amstel. Het gebied is to die tijd een nogal nat poldergebied dat in gebruik als tuinen. Ook bevinden zich daar verschillende vijvers die zijn gegraven om de grond voor de tuinen wat op te hogen. De reden dat de zuster hier hun huis bouwen ligt waarschijnlijk in het feit dat de grond buiten de stad goedkoper is. Doorgaans is het, zeker voor vrouwenkloosters in die tijd, veel veiliger om zich binnen de stadswallen te vestigen, maar blijkbaar durven ze het aan. De stad zorgt wel voor een houten brug over de Achterburgwal, maar de zuster moeten deze wel zelf onderhouden. De brug wordt “der Zusteren Brughe” genoemd. Het voorhof voor hun huis heet ‘der Zusteren hof’ en wordt afgesloten met een poort. Deze poort staat op de plaats waar nu die mooi gebeeldhouwde Gasthuispoort staat in het verlengde van de Grimburgwal geplaatst in 1603. Een dergelijke uitbundige poort zou ook niet passen bij een sober nonnenklooster, maar we weten hierdoor wel waar de ingang van het klooster was. 

Kort na de Alteratie van 26 mei 1578 leveren de nonnen hun staat van inkomsten en uitgaven in bij de nieuwe stadsregering, uiteraard onder protest. Ze weten dat de stad hun klooster gaat confisqueren en opheffen. Niet lang daarna wordt het een feit en moeten ze hun klooster verlaten. Een troost is wel dat de stad voor onderdak zorgt en dat de nonnen voor de rest van hun leven een jaarlijkse alimentatie krijgen. De nieuwe gebruiker van het kloostercomplex, samen met de gebouwen van het Nieuwe Nonnenklooster wordt het Sint Pietersgasthuis, dat later het Binnengasthuis gaat heten. Nu is het complex grotendeels in handen van de UVA en deels in gebruik als woonruimte.

Lees straks het hele verhaal van de Oude Nonnen in het boek “Gebed Zonder End”